De zomers van Brigitta, Michiel en Denis
Een heerlijke nazomer kan de herfstige oktoberdagen opfleuren, ons nog een laatste maal intens laten genieten van zon, blauwe luchten, de gouden kleuren van de vallende bladeren en spitse najaarsgeuren. Deze heroplevingen van de zomer zijn zo opmerkelijk dat we er heuse namen voor hebben. Zo is een zomerse heropflakkering rond 29 september hier gekend als een Sint-Michielszomer. De Zweden noemen mooi nazomerweer Brittsommar, naar de heilige Brigitta, de Engelsen spreken van Saint-Luke’s little summer, de Fransen genieten van l’ été de Saint-Dénis en de Italianen van de zomer van Sint-Theresia. Minder fraai klinkt ‘oudewijvenzomer’ of Altweibersommer. Zowel de Germaanse als de Griekse mythologie kennen noodlotsgodinnen die de menselijke levensdraden spinnen, mettertijd verdrongen door het meer vriendelijke beeld van oude breiende vrouwtjes die op hun bankje in de zon genieten van de laatste stralen én van veldspinnen die bij rustig nazomerweer lange draden weven. Ook Rusland heeft zijn babje ljeto, vrouwenzomer. De Russische zomer is immers kort, een vergelijking met het geluk dat een vrouw in haar leven heeft!? En, ver weg van onze heiligentraditie, kent Noord-Amerika een Indian Summer of l’été indien.
De strenge heren en koude Sophie
Een van de oudste en wellicht bekendste begrippen uit de volksweerkunde zijn de IJsheiligen. De berichten over deze ‘strenge heren’ dateren van rond het jaar 1000. De naam IJsheiligen komt van de naamdagen van Mamertus, Pancratius, Servatius en Bonifatius. De Duitstalige landen voegen er nog een dame aan toe: de koude Sophie. Zo overspande men de periode van 11 tot en met 15 mei. Maar vermits drie een heilig getal is, hield men het in de meeste landen op drie IJsheiligen, à la tête du client. De IJsheilgen ontlenen hun kille benaming aan het immer dreigend gevaar van koud voorjaarsweer en nachtvorst, dodelijk voor het gewas dat in deze tijd in volle bloei staat.
Heiligen als weermannen
Nostalgische herinneringen, die heiligendevotie, en toch heeft de tijd van toen zijn sporen nagelaten in onze taalschat. Het kan idyllisch lijken hoe het ritme van het leven ooit onlosmakelijk gekoppeld was aan het kerkelijk jaar en afhankelijk van de gang der seizoenen. Toch maken we er ons beter geen illusies over. Met een goede oogst – te danken aan warmte en voldoende regen – zag het leven er rooskleurig of op zijn minst haalbaar uit. Een koude lente met vorst, droogte, storm en overvloedige regenval konden oogst van hooi, graan, fruit en groenten behoorlijk laten mislukken, hongersnood en ellende, oorlog en dood betekenen. Monsantozaad en meststoffen lagen nog in de verre toekomst geborgen. Vandaar ook dat de primitieve boer zich aan elk strohalmpje vastklampte en aan de hand van wind en wolken bij momenten een letterlijk meer doorwinterde weersvoorspeller was dan Frank en Sabine. Niet altijd wetenschappelijk bewezen, wel betrouwbaar op korte termijn.
Weerspreuken en gezegden
Zij zijn uitingen die de link tussen data en heiligen of kerkelijke feestdagen bevestigen, of liever: de houvast, de greep die de plattelandsbewoner op zijn weersvoorspelling had. Een vaardigheid die wij gaandeweg kwijt raakten omdat ons leven zich naast de seizoenen afspeelt, zon of regen, het is niet meer dan een fraai decor geworden. Alleen de uitdrukkingen tout court overleven nog. Een groene Kerst en witte Pasen gaan hand in hand, net als maartse buien en aprilse grillen. ‘Vliegen de zwaluwen hoog, dan is het weer schoon en droog. Vliegen ze laag, regen voor vandaag.’ Niet om ons te plezieren, wel op jacht naar de insectjes die afhankelijk van de weersomstandigheden al dan niet hoog boven het water vliegen. Het valt op hoe alert men was voor regen en wind in al zijn vormen: van een malse zomerregen die vruchtbaarheid bracht tot vernielende hagelstormen. Heiligen waren immers vaste markeringen op de kalender en door te kijken naar het gedrag van het weer op die dagen, probeerde men in vroeger tijden iets te zeggen over het weer van de komende periode. Zo lezen we voor oktober ‘Als het regent op Sint-Bamis (1 oktober), komt er een natte Kerstmis’ en ‘ Met Sint-Gal (16 oktober), blijft de koe op stal.’
En hemelse hulp inroepen om het weer te sturen? We durven nog wel eieren naar de Clarissen dragen als we hopen op een zonnige bruiloft, maar voor de rest zijn we ons vertrouwen in dergelijke ‘regendansjes’ kwijtgeraakt.
Er zijn nog geplogenheden die we folkloristisch verbinden met data uit de liturgische kalender. Zo stopt men in Klein-Brabant op Sint-Jan (24 juni) met het steken van asperges en omschrijft met het einde van de zomer met de uitdrukking ‘Met Kalfort Kermis is de winter in Coolhemdreef’. En wie eet er rond 2 februari geen pannenkoeken want ‘Met Lichtmis is er geen vrouwke zo arm, of ze maakt haar panneke warm’.
Onze taal is bijzonder rijk aan spreuken, gezegden en uitdrukkingen die wat met religie te maken hebben. En net zoals bij onze calvinistische noorderburen hun schat aan bijbelse uitdrukkingen niet meer tot ieders parate woordenschat behoort, zijn bij ons de bonte zegswijzen en spreuken die om de haverklap gehanteerd werden en ons leven verbonden met de heiligenkalender, in onbruik geraakt. Wat rest? De scheurkalender De Druivelaar met zijn mand vol weetjes, nostalgische herinneringen aan de taal van onze grootouders, de heiligen die vanop hun sokkels in de kerk neerkijken en er allicht het hunne van denken.
Godelief – gepubliceerd 2016