DE NIEUWJAARSBRIEF

Een 16e eeuwse traditie

Het schrijven en ‘opzeggen’ van een nieuwjaarsbrief is een traditie die zijn oorsprong kent in de 16e eeuw. De Franse koning Karel IX besliste in 1563 dat 1 januari voortaan nieuwjaarsdag zou zijn. De Zuidelijke Nederlanden, wij dus, volgden in 1575. Tot voordien begon het nieuwe jaar in verschillende streken op diverse data: op 1 maart, met Pasen, met Kerstmis en zelfs op 1 januari. Na de invoering van de Gregoriaanse kalender in 1582 haalde 1 januari het als nieuwjaarsdag in steeds meer landen van Europa en daarna de wereld, met vandaag de dag nog steeds als grootste uitzondering het Chinese nieuwjaar en het Joodse nieuwjaar Rosj Hasjana in de herfst.
De brieven van toen waren héél anders: alleen voor de elite, zij alleen kregen onderwijs en konden lezen en schrijven. De brieven gingen niet alleen tussen kind-ouder of peter/meter maar waren ook gericht aan broodheren of bazen, geschreven in het Latijn en in dichtvorm. Een letterlijke proeve van wat men kon. Zo is er een exemplaar teruggevonden van de Antwerpse drukker Jan Moretus (1543-1610), waaraan een leuk verhaal kleeft. Moretus alias Moerentorf legt in deze nieuwjaarsbrief uit hoe hij op zoek ging naar een geschikte lijfspreuk en bijhorend beeld om zijn imago in de wereld van de uitgeverijen te versterken. Zo kwam hij uit bij Rex Morus, een naam die volgens een uitgevonden traditie uit de vroege Middeleeuwen geassocieerd werd met de drie ‘Magi’ of koningen die het kind Jezus opzochten in Betlehem. Rex Morus was de Moorse koning, de zwarte Melchior. Moerentorf, die zichzelf herdoopte tot Moretus, noemde zijn oudste zonen dan ook Gaspar, Melchior en Balthasar. De brief is gericht aan zijn schoonvader Christoffel Plantijn. Ook van zoon Balthazar is een nieuwjaarsbrief uit 1589 aan grootvader Plantijn bewaard. Opgesteld in het Latijn, met verwijzingen naar de Trojaanse oorlog en een pleidooi voor vrede. Heel strategisch meldt de jongen dat zowel toen als nu geschenken de goede verstandhouding bevorderen. De Latijnse spreuk ‘Do ut des’ (ik geef iets opdat jij iets anders zou teruggeven) komt hier letterlijk tot leven. Eerbiedig vleien én bedelen in één beweging. Geschenken geven is immers een belangrijk ritueel in het aanknopen of onderhouden van relaties, vriendschaps- of familiebanden. Het gebeurt zowel bij overgangsmomenten in de levenscyclus (geboorte en doopsel, communie, verjaardag, huwelijk) als in de jaarcyclus (Sint-Niklaas, Nieuwjaar…).

Geven en nemen

De brief uit 1589 laat ons toe de link te leggen met nog andere fenomenen die samen de populariteit van nieuwjaarsgeschenken en –brieven verduidelijken. In het oude Rome waren er de rituelen rond de strenae (étrennes) of het geven van geschenken op 1 januari om welvaart op te wekken. Het was de regel dat de ‘groten’ iets aan de ‘kleinen’ gaven, maar, met het oog op het uitlokken van een groter geschenk was het een slimme strategie dat de ‘kleinen’ ook iets aan de ‘groten’ gaven. Dit kon een ‘speciaal gedicht’ zijn, een vrijwel ‘gratis’ geschenk. Zo kennen we de nieuwjaarsgedichten van Charles Fontaine gebundeld in het boekje ‘Estreines, à certains seigneurs et dames de Lyon’ uit 1546. Een verticale beweging: de wensbrief ging van een lager naar een hoger geplaatst individu, geld wisselde in de andere richting van eigenaar. Een andere traditie was horizontaal: zo gingen jongeren in dezelfde 16e eeuw met ketelmuziek op stap. Ze klopten aan bij huizen, brachten een lied en vroegen in ruil de bewoners om een geschenk: munten, voedsel of drank. Geleidelijk ontaardde dit in een vorm van agressief bedelen. De kerk kreeg grip op het fenomeen, goot er een christelijk sausje over en doopte het om in Driekoningenzingen.
Een ander spoor: in de late 17e-18e en 19e eeuw kenden de migrantengemeenschappen in Noord-Amerika rond het jaareinde ook het fenomeen van agressieve groepen jongeren die door de stad trokken. Ook daaraan werd een mouw gepast. Een groepje welgestelden uit het gewelddadige New York ging aan de slag met de figuur van Sint-Niklaas, een knipoog naar de uit Nederland afkomstige bewoners van Nieuw Amsterdam. Rijke burgers werden aangemoedigd de luidruchtige bendes te negeren en liever hun eigen kinderen te trakteren en cadeautjes te geven. Santa Claus, het kerstmannetje, – niet meer dan een cloon van onze Sint-Niklaas – was geboren. Europa moest alleen nog wachten op Coca-Cola om hem te introduceren. En bij beide figuren vinden de kinderen het wijs om via een brief of tekening hun wensen in de verf te zetten.

Helemaal in de lijn van wat voorafging, worden er in Vlaanderen nog altijd nieuwjaarsbrieven geschreven en gelezen, zij het wat speelser van toon en luchtiger van vorm dan vroeger. Aan het begin van de 20e eeuw ging de traditie bij onze noorderburen verloren. Dat viel, toeval of niet, samen met de toenemende populariteit van de kerst- en nieuwjaarskaart. In Vlaanderen zijn de twee gebruiken tot op de dag van vandaag naast elkaar blijven bestaan.

Lees hier onze nieuwjaarsbrief:

Goede God,

Reeds eeuwenlang komen mensen samen
In onze Sint-Niklaaskerk.
Ze vertrouwen hun hoop
En hun zorgen toe aan een God die zegt:
‘Ik ben er voor u.’

Vandaag leggen wij onze zorgen en
Kommer als gemeenschap aan U voor.

Wij bidden om profeten en herders,
Priesters, religieuzen en pastorale werkers,
Mensen die voorop durven gaan
Om een nieuwe toekomst te wijzen.
Die uitdagingen durven aangaan
Om Gods visioen zichtbaar te maken.

We bidden om een levende gemeenschap
Waarin de geest van creativiteit aanwezig is.

Waar de durf om nieuwe dingen te proberen
Groter is dan de gewoonte.

Om meer te doen
Dan wat altijd al is geweest.

Dat vragen wij U, in naam van Jezus,
Uw Zoon en onze tochtgenoot.