De meimaand is een van de mooiste maanden van het jaar. Lentemaand. Mariamaand en dus ook de tijd van de mooie vieringen ter ere van Onze-Lieve-Vrouw. Soms gewoon een rozenhoedje, soms een bedevaart.

Een brokje kerkgeschiedenis
De vroege Kerk was nog niet echt begaan met Mariaverering, maar stilaan groeide het besef van het belang van de figuur van Maria. Zo werd zij al heel vroeg in de kerkgeschiedenis beschouwd als ‘de nieuwe Eva’. Waar Eva ‘nee’ zei tegen God, zei Maria volmondig ‘ja’.
In de geloofsbelijdenis van Nicea uit het jaar 325, ons allen bekend van de eucharistie, herkennen we de woorden ‘die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria’. Hier worden de ideeën van de kerkvaders zo bondig mogelijk samengevat: door het zwanger worden van de Heilige Geest en het baren van de Verlosser werkte Maria mee aan Gods heilsplan.
Tijdens het Concilie van Efeze (nu Turkije) in 431 werd Maria voor het eerst officieel ‘Moeder van God’ genoemd. De plaatselijke bevolking zou hier enthousiast met gejuich en applaus op gereageerd hebben. Maria werd daar (toen al) bijzonder vereerd in opvolging van de eeuwenoude cultus van de moedergodin, Artemis.
Het was Bernardus van Clairvaux (1090-1153), wiens naam we onder meer kennen van de Sint-Bernardusabdij in Bornem, die Maria voor het eerst Onze-Lieve-Vrouw noemde, een naam die we tot op heden graag gebruiken. Denken we daarbij aan liedjes als ‘Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen’ en “Lieve Vrouwke, ik kom niet om te bidden, …’
Over een zondig nonnetje
In de middeleeuwen komt de Mariaverering tot volle bloei. Dat is goed te merken in de Nederlandse literatuur uit die tijd. Eén voorbeeld om dit te staven: het wondermooie verhaal over ‘Beatrijs’, een jong nonnetje, dat haar werk als kosteres in het klooster opgeeft om met de jongeman die ze sinds haar twaalfde bemint, de wijde wereld in te trekken. Zeven jaar leven ze in weelde en geluk, tot een crisis uitbreekt en de jongeman Beatrijs achterlaat met haar twee zoontjes. Ten einde raad verkoopt ze haar lichaam om in het onderhoud van haar kinderen te voorzien. Toch bidt ze elke dag trouw tot Maria. Door schuldbesef verteerd, stopt ze met haar zondige leven en trekt met haar kinderen bedelend het land door. Zo komt ze in de buurt van haar klooster terecht, waar ze ontdekt dat Onze-Lieve-Vrouw veertien jaar lang haar taak als kosteres vervuld heeft. De schrijver kon het niet laten om dit verhaal, dat hem verteld werd door broeder Ghysbrecht, op te tekenen voor het nageslacht. Maria ter ere. Dit verhaal moest de mensen duidelijk maken dat wie op Maria vertrouwt, altijd genade kan krijgen: ‘Wie aen u soect ghenade, hi vintse, al comt hi spade.’ Of zoals we het in onze lagere schooltijd leerden: ‘Een kind van Maria gaat nooit verloren’, een zinnetje waarachter een sterke volksdevotie schuilgaat.
Volksdevotie
Ook al waren er in de loop van de geschiedenis periodes waarin de Mariadevotie op hogere niveaus onder vuur kwam te liggen (denken we maar aan de reformatie en de verlichting), bij het volk blijft Maria altijd geliefd en vereerd. In de 19e en 20e eeuw neemt de volksdevotie tot Maria een hoge vlucht, daarbij ondersteund door het Vaticaan. En weer kunnen we hier verwijzen naar een pareltje uit onze literatuur. ‘En waar de sterre bleef stille staan’ van Felix Timmermans geeft een goed beeld van wat er bij het gewone volk leefde. Wie het toneelstuk ooit zag of de verfilming ervan door Gust Van den Berghe in samenwerking met Theater Stap, vergeet nooit meer figuren als Suskewiet, Schrobberbeeck en Pitjevogel. Dat laatstgenoemde zijn ziel verkocht aan de duivel, maar dankzij Maria gered werd, zal daar wellicht niet vreemd aan zijn. Tot op de dag van vandaag getuigen kapellen, grotten, processies van een blijvende devotie tot Onze-Lieve-Vrouw. Iedereen is overal van harte welkom.
Martine Moens