GLASRAMEN

Glasramen… de schoonheid van onze kerken. Adembenemend van kleur, rijk aan verhalen.

Een ‘korte’ geschiedenis

Brandglas en glas-in-lood zorgen al eeuwen voor een spel van licht en kleur in kerkgebouwen. Beide woorden worden vlotjes door mekaar gebruikt, maar dekken een verschillende lading. Een glas-in-loodraam is een raam waarbij gekleurde glasscherven door loodprofielen bijeen worden gehouden. Als de glasscherven beschilderd zijn met grissaille, zilvernitraat en/of emailles en gebrand in een oven, spreekt men van brandglasramen.

De langst bewaarde gebrandschilderde kerkramen dateren van rond 1050 in het Duitse Augsburg. De kathedraal van Chartres in Frankrijk (ca. 1200) toont een vroeg hoogtepunt: de blauwe tinten zijn weergaloos.
De gotische bouwstijl houdt van grote raamopeningen gesloten met glas. Door voortschrijdend vakmanschap kan men steeds grotere openingen dichten. De Beeldenstorm in de zestiende eeuw vernielt veel kostbare kerkramen in onze streken. De belangstelling voor het maken van glasramen dooft uit en aan het einde van de achttiende eeuw zijn er bijna geen glazeniers meer te vinden. Beschadigde kerkramen worden dichtgemaakt met gewoon vensterglas of beschilderd met olieverf. De negentiende eeuw brengt een hernieuwde belangstelling voor oude ambachten. Art Nouveau en de neogotiek – waarin heel wat dorpskerken worden opgetrokken – vragen opnieuw om ervaren glazeniers.

Glas is een mengsel van zand, soda, potas en kalk dat wordt samengesmolten bij temperaturen van 1100 graden en hoger. Aanvankelijk stookt men beukenhout om deze temperatuur te bereiken – dit omwille van de felle vlam en de intense hitte -. Waar beukenbossen en zuiver wit zand aanwezig zijn, ontstaan de eerste mobiele glasfabrieken: Noord-Frankrijk, Midden-Duitsland, Bohemen en Noord-Oostenrijk. De kaalkap van de beukenbossen doet zoeken naar een alternatieve brandstof, Noord-Frankrijk stapt over op steenkool. Het roet van de steenkool zorgt spijtig genoeg voor onzuiverheden in het glas.
Het maken van glas en het bereiken van de juiste kleuren blijft in de Middeleeuwen en ook later een ‘toevalstreffer’. Men heeft de exacte chemische samenstelling en concentraties van de kleurstoffen onvoldoende onder de knie. Daarom ook is ‘oud’ glas rijk aan oneffenheden en kleurafwijkingen. Voordeel is dat de lichtstralen in verschillende richtingen gestuurd worden, wat zeker in gekleurd glas een levendig lichtspel oplevert. Zelfs nu kan een glasmaker niet precies het kleurenresultaat voorspellen: de temperatuur in de glasoven, de tijd van het bakken en de toegevoegde kleurconcentratie. (metaaloxides) zijn moeilijk te beheersen en vaak verrassende factoren.
Veel glasramen in kerken zijn geschonken door instellingen of notabelen. De glasmaker vertrekt van een duidelijke opdracht en tekent een ontwerp op schaal. Na goedkeuring door de schenker, werkt de glazenier de opdracht uit. Daaraan komt voorlopig nog geen stukje glas te pas. De voorstelling wordt vanaf het ontwerp overgenomen op een werktekening op ware grootte. Deze tekening in zwart krijt, inkt of houtskool wordt ‘carton’ genoemd. Het carton kan geheel zijn ingekleurd of kleuraanduidingen bevatten. Met rode of zwarte lijnen wordt de zijkant afgetekend, verticale lijnen geven de plaats aan van de brugijzers, die later dienen voor het vastzetten van de afzonderlijke panelen glas binnen de raamomlijsting. Deze vierhoek bepaalt tevens de afmeting van elk glaspaneel afzonderlijk.
Na het carton wordt een zogenaamde calque gemaakt, eveneens op ware grootte. Hierop staan alle benodigde gegevens over vorm en kleur. Met een sjabloonschaar knipt men mallen uit de calque, dit in de vormen van de afzonderlijke stukken glas. Dan volgt het uitzoeken van de meest geschikte glasfragmenten in het atelier. Uit de voorraad glasplaten kiest de glazenier die stukken die opvallen door hun bijzondere structuur van strepen, glasbelletjes en andere variaties, om de compositie tot een sprankelend geheel te maken. De glaskeuze bepaalt grotendeels het eindproduct. In de Middeleeuwen is het snijden van het glas een bijzonder moeilijke techniek. Met een gloeiend snij-ijzer maakt de ambachtsman een barst in het glas, daarna ‘knabbelt’ hij met een gruisijzer langs de randen kleine stukjes glas af, tot het gewenste formaat bereikt is.
Wil men het eindresultaat optimaliseren, dan kan dit door brandschilderen. Dit gebeurt met een speciale verf: fijngemalen ijzeroxide en poederglas, vermengd met borax als bindmiddel. Bij verhitting versmelt de verf met het glasoppervlak. Glasschilderen heeft echter als voornaamste doel, het binnenvallende licht zo kunstig mogelijk te doseren.
Lood is al sinds de Middeleeuwen vanwege zijn buigzaamheid hét aangewezen materiaal om de verschillende stukken glas bijeen te houden: relatief goedkoop en goed bestand tegen allerlei weersinvloeden en temperatuurverschillen.
Als het glaspaneel klaar is, heeft het een gemiddelde grootte van 60 bij 85 cm. Deze afmetingen variëren al naar de aard van het onderwerp, maar het oppervlak bedraagt nooit meer dan 1m2. Waar de loodstrippen mekaar raken, worden ze aan voor- en achterkant met tin gesoldeerd. Om het paneel water- en winddichte te maken, vult men de ruimten tussen loodstrip en glas op met donkergrijze kit. Windroeden geven het glas stevigheid tegen winddruk van buitenaf, bindloodjes vermijden het doorzakken van het paneel.
Vanop een steiger worden de panelen ingepast in de raamlijsting, uiteraard met de geschilderde zijde naar binnen. Tenslotte worden ze vastgemetseld met een kalk/zandmengsel. Nu pas krijgt men een totaalindruk van het eindresultaat.

Het glazenierambacht is sinds zijn ontstaan in de Middeleeuwen nog maar weinig veranderd. Een interessante webstek die verheldering biedt in de manier waarop het ambacht heden te dage beoefend wordt is zonder twijfel die van het Gentse atelier Mestdagh. Een inkijk hier. 

Hoe zit het met de glasramen in de Sint-Niklaaskerk? Met het spel van licht en kleur in deze kerk?

De glasramen van de Sint-Niklaaskerk zijn bij een eerste kennismaking niet direct de grootste blikvangers van het gebedshuis. Ze zijn niet gemaakt door rondtrekkende middeleeuwse glasblazers, dat vreemd zwerversvolk dat van kathedraal naar kerk trok. Op het hoogtepunt van de gotische kerkenbouw waren ze overal nodig en de besten konden een hoog loon bedingen. Toch bekeek de goegemeente ze met argwaan omwille van hun vreemd accent en hun zigeunertrekjes.
In 1905, negen jaar voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, is de situatie heel anders. Men beslist hier alle ramen te vernieuwen, de meeste dan met simpel wit glas gevat in lood. De enkele glasramen zijn het werk van het atelier Hochreiter & Geyer, van oorsprong Duitse glazeniers, neergestreken in Antwerpen. Een willekeurige rekening van het ‘Atelier de Vitroux Peints, Hochreiter & Geyer, 14-16 rue Zurenborg’ opgesteld ‘Anvers, le 20 mars 1908’ vermeldt volgende prijzen: ‘Gemalten Fenster ‘Grisaille riche’ 1.100 Fr; Gemalte Fenster ‘Grisaille simple’ 380 Fr.’
Er zijn vier glasramen in de spitsboogvormige raamopeningen vooraan in de kerk. Wat hebben Hochreiter & Geyer hierin uitgebeeld?

Het glasraam aan het linkerzijaltaar geeft een klassieke voorstelling van het H.Hart van Jezus. Deze verering werd rond 1900 nieuw leven ingeblazen. Parallel hiermee stelt het glasraam aan het rechterzijaltaar de maagd Maria voor, een voor de hand liggende keuze vermits zij meestal de tweede in rang is in de kerk.
De twee andere glasramen vertellen een verhaal. In tijden dat de overgrote meerderheid van kerkgangers ongeletterd was, was dat het hoofddoel van de fresco’s, de glasramen, de kruisweg en de schilderijen. De bijbel getekend, een ‘prentenboek’ telkens weer bekeken tot het een deel van het leven werd.
Het glasraam in de nis links vooraan beeldt de ontmoeting uit tussen Maria en haar nicht Elisabeth, een bekend verhaal uit het Nieuwe Testament. Beide vrouwen zijn zwanger, Elisabeth zal de moeder worden van Johannes de Doper, Maria die van Jezus. Maria is heel voorspelbaar en herkenbaar in het blauw gekleed. Nochtans heeft ze een flinke garderobe. Op de 15e eeuwse schilderijen van Vlaamse en Hollandse meesters draagt Maria vaak scharlakenrood omdat dit toen de duurste kleur was. De Byzantijnen kozen om dezelfde reden voor paars, een exquise kleur, alleen geschikt voor heel rijk volk. Toen het ultramarijn rond de 13e eeuw Italië bereikte en daar de duurste kleur op de markt werd, was het logisch dat het gebruikt werd voor de meest geliefde vrouw uit het christendom. In de liturgie en ook daarbuiten hebben kleuren van oudsher een symboolwaarde: zwart staat voor dood, rood voor vuur, liefde en martelaren, paars voor boete, groen voor hoop en wit voor zuiverheid. De kazuifels van de priesters wisselden dan ook van kleur naargelang de periode in het kerkelijk jaar of de specifieke gelegenheid. Sinds paus Pius V in de 16e eeuw deze kleurencode standaardiseerde, is blauw gereserveerd voor de moeder van Christus en wordt ze niet gedragen door de mannen die haar dienen. Tot aan de 20e eeuw was het niet ongewoon dat ouders van een doodziek kind aan Maria beloofden hun kind van tot top teen in het blauw te kleden als het beter werd. Un enfant voué au bleu.

Het raam vooraan rechts ter hoogte van de nis van rouw en verdriet is gewijd aan de patroonheilige van de kerk. Het verwijst naar de gekende legende van Nicolaas, bisschop van Myra, die drie kinderen redt van een twijfelachtig lot. In het meubel van de rouwnis is een prachtig kruisvormig glasraam verwerkt. Het dateert van het midden van de vorige eeuw en was ingebouwd in de achtergevel van de kerk van de H.Familie. Ondanks de ernst en de droefheid van het Christushoofd, volgde niemand daar een viering zonder zich te laten charmeren door het unieke kleurenpalet.
Het pronkstuk van de kerk is ongetwijfeld het rozetvenster in de voorgevel boven de kerkpoort. Zoals altijd komt de schoonheid van een glasraam enkel tot zijn recht bij het kijken van binnen naar buiten, met zon en hemel als lichtbron. Blauw is hier de dominante kleur. In het midden van het rozet straalt Cecilia. Als beschermheilige van de muziek, musici, zangers en instrumentenmakers, kon ze zich geen betere plaats dromen. Verheven boven het doksaal met het Van Peteghemorgel en de gregoriaanse gezangen van weleer, kijkt ze met nieuwsgierigheid toe hoe volk en leer zich zingend een weg banen in deze eeuw.

Hoe inspirerend het beweeglijk kleurenspel van de glasramen kan zijn, toont het herontwerp van het kerkinterieur aan. Het groene tapijt en de oude grijze granietvloer worden volgens de inspiratie van het moment bezaaid met kleurcirkels. Het ontwerp werd in 2011 uitgevoerd door het tcct, een interieurarchitectuurbureau onder leiding van Tom Callebaut :“Bij het ontwerp van het nieuwe interieur van de kerk lieten we ons inspireren door het licht dat van buiten doorheen de glasramen van de kerk naar binnen valt en zo kleurvlekken doorheen de kerk verspreidt. Een spel van kleurvlekken krijgt betekenis dankzij nieuwe vormen. Die vormen krijgen functies, bieden nieuwe mogelijkheden en zo een nieuw leven in de kerk. Een nieuw leven dat ontstaat dankzij en doorheen de kracht van de traditie. De nieuwe interieuringrepen zullen gekleurd worden met het kleurenpalet van de glasramen en dankzij het licht van buiten. Zachte materialen zullen warmte en leven in de kerk binnen brengen en zo een nieuwe plek geven aan een nieuwe gemeenschap. Een nieuwe, open gemeenschap van vele mensen, divers gekleurd en begeesterd door het licht van buiten.”