De Sint-Niklaaskerk, een van de oudste kerken van Vlaanderen
De kerkstichting en –opbouw begon ergens in de 12e eeuw, leidde in de loop der jaren via heel wat architecturale ingrepen tot het huidige gebouw en bewandelde in de 20e eeuw zijwegen die in 2012 terug samenliepen.
Beginnen we bij de eerste steenlegging tussen 1140 en 1180, ruwweg 850 jaar geleden, wat de Sint-Niklaaskerk tot een van de oudste kerken van Vlaanderen maakt. In die tijd behoorde het toenmalige Willebroek tot het bisdom Kamerijk, een gebied dat samenviel met het woongebied van de Nerviërs. Het was het opzet van de Sint-Aubertusabdij uit Kamerijk een parochiekerk te bouwen voor de bevolking van Willebroek. Het werd een romaans gebouw met een centrale toren, opgetrokken uit witgrijze zandsteen met als bindmiddel leem. Als eerste beschermheilige werd Sint-Niklaas gekozen, als tweede de Heilige Anna, moeder van Maria. Aan beiden is nog steeds een zijaltaar gewijd.
In 1559 richtte de Spaanse koning Philips II, zoon van keizer Karel en heerser over de Nederlanden, een aantal nieuwe bisdommen op. Na enig getouwtrek kwam Willebroek onder het aartsbisdom Mechelen terecht. In 1600 – na de godsdienstvrede, die de bestaande kerken de vrijheid gaf te kiezen tussen de katholieke en calvinistische eredienst en als gevolg daarvan ontstane godsdiensttroebelen – werd de Sint-Niklaaskerk totaal verwoest. Enkel de toren en een paar restmuren bleven overeind. Herstellen en heropbouwen betekende de vroegmiddeleeuwse romaanse ronde vormen verwijderen en vervangen door meer eigentijdse en spitsere vroeg-gotische halfbogen. Uit deze tijd dateert het middengedeelte van de kerk, opgetrokken met herbruikstenen uit de bouwval.
Verbouwingen en kanteling
Een tweede verbouwing volgde tussen 1733 en 1744: het huidige gewelf van de zijbeuken, een grotere sacristie en een nieuwe zijgevel. Het koor kreeg een 18e eeuws renaissance-altaar, het huidige hoofdaltaar.
In 1757 volgt een incident dat aanleiding werd tot een eigen parochiekerk voor Tisselt. De uitgesleten vloer en de ingemetselde grafstenen werden uitgebroken. Tisselt was het niet eens met de aanpak van de werken en weigerde aanvankelijk bij te dragen in de kosten tot de adellijke heren van Grimbergen en Willebroek hun gezag lieten gelden.
In 1853 komt dan de verbouwing die de definitieve vorm geeft. Door de aanleg van de ‘Steenweg Willebroek-Boom’ wint de Dorpsstraat (huidige A. Van Landeghemstraat) aan belang én de kerk – 420 vierkante meters voor 3000 inwoners – was veel te klein geworden. De kerkstructuur wordt letterlijk op zijn kop gezet. Om ruimte te winnen wordt het hoogkoor opgebroken en vervangen door een ondiep voorportaal, de nieuwe ingang. De rest van de gewonnen ruimte wordt kerkplein met schaduwrijke lindebomen. Een nieuw hoogkoor (met meeverhuizend altaar) en een tweede kruisbeuk worden aan de andere zijde van de kerk aangebracht, zodat de kerk als het ware wordt omgedraaid. Altaar nu aan de westkant, ingang aan de oostkant, een opstelling die tegengesteld is aan wat de liturgie voorschrijft. De uitbouw gebeurt in rode baksteen. In de twee zijgevels zijn nog duidelijke sporen van de vroegere ingangspoorten afgetekend. Aan de 47 meter hoge eeuwenoude toren – in de Willebroekse volksmond ‘de peperbus’ – en de onderschragende kruisbeuk wordt niet geraakt. Zij gelden als het meest authentieke deel van de kerk.
Het kerkhof veranderde in de loop der jaren letterlijk in een tuin rond de kerk. Van oudsher werden de doden begraven rond de kerk, wie blauw bloed of geld had, geestelijke was, kreeg een grafsteen in de kerk. Een decreet van keizer-koster Jozef II in 1784 veranderde deze begrafenisgebruiken radicaal: bijzetten van doden in een religieus gebouw werd verboden, voortaan zouden nieuwe begraafplaatsen in gebieden buiten het centrum aangelegd worden.
En wat met de zijpaden uit de 20e eeuw?
Omwille van de bevolkingstoename – 3 000 inwoners in 1850, 9 840 in 1900 en 13 890 in 1930 – werd Willebroek geleidelijk aan opgesplitst in vier parochies. In 1893 werd de parochie van Klein-Willebroek officieel erkend, in 1901 was de kerk Onze-Lieve-Vrouw-Onbevlekt Ontvangen klaar. In 1933 kreeg de parochie H. Familie haar kerk aan de Dendermondsesteenweg, later uitgebreid met een kapel op de Rijweg. De H. Kruisparochie vond in 1950 eerst onderdak in een houten kerkje, dat na een verwoestende brand vervangen werd door een knap eigentijds kerkgebouw aan de Ringlaan. Tenslotte werd in 1959 het gebedshuis Sint-Jozef-Ambachtsman in de Rollierstraat gebouwd, bediend door de Sint-Niklaasparochie. De tijdsgeest, het dalend aantal kerkgangers en de vergrijzing van de pastores deden snoeien in erediensten en gebouwen. Het oudste gebedshuis, plek met een mystieke uitstraling, 850 jaar toevluchtsoord in wel en wee, is overeind gebleven als de open kerk voor de hele Willebroekse gemeenschap.

Drie oorkonden herinneren aan de Sint-Niklaaskerk
Volgens C. Van Gestel, A. Wauters en A. Miraeus werd het altare van Willebroek in 1180 door bisschop Rogerus aan de Sint-Aubertusabdij van Kamerijk in eeuwig bezit gegeven. De oorkonde die dit zou moeten bewijzen, werd noch door Jan Verbesselt (Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw, deel IX), noch door ons teruggevonden. Wel troffen wij, in de “Archives départementales du Nord” te Rijsel, oorkonden van 1189, 1190 en 1192 aan, die ons aan Willebroek herinneren. Uit deze vrij goed bewaarde gebleven “perkamenten” blijkt overduidelijk dat de twee altaria van Willebroek en Vremde, voordat bisschop Rogerus beide aan de Sint-Aubertusabdij van Kamerijk schonk, in het bezit van Fulco, een kanunnik van de Metropolitaanse kerk van Reims waren geweest. Het gaat hier ongetwijfeld om een personaat, met twee Eigenkerken in privaat bezit, die in zelfde hoedanigheid aan de Sint-Aubertusabdij van Kamerijk werden overgedragen. Door deze overdracht werd de abt van Sint-Aubertus de persona van Willebroek, wat inhield dat hij een andere priester als bedienaar van Willebroek kon benoemen.
Teksten gebaseerd op werken van Karel De Decker – gepubliceerd 2015